
Was de Vismarkt in Hoorn werkelijk de plek waar, tot de komst in 1912 van een visafslag op het Hoofd, vissersschepen aanlegden om hun vangst te lossen, zoals hier en daar wordt gesteld? Het klinkt aannemelijk maar is bij nader inzien niet waarschijnlijk. Uit bestudering van diverse historische bronnen, waaronder de befaamde Kroniek van Velius, komt in elk geval een ander beeld naar voren. Ook zijn op foto’s van de plek, genomen vóór 1912, geen vissersschepen te bekennen. Op oude stadsplattegronden zie je wel kleine schepen bij de Vismarkt afgebeeld, maar dit had meestal een decoratieve functie. Vaak is sprake van een stereotiep beeld, alsof de ene kaartenmaker het overnam van de voorgaande.
Tot 1508 was de vismarkt op de Rode Steen. In dat jaar werd hij verplaatst naar wat nu de Vismarkt heet. Het is niet helemaal uitgesloten dat er wel eens een vissersschuit zo ver doorvoer, maar logisch is het niet. Bij gebrek aan koeling was het in vroeger eeuwen belangrijk om de vis levend aan te voeren en levend te bewaren. Daartoe hadden de vissersschepen op de Zuiderzee vrijwel allemaal een bun met in- en uitstromend water. Eenmaal aan wal werd niet direct verkochte vis bewaard in leefkaren en korven, drijvend in vers stromend water. Aan die eis kon het grachtenwater bij de Vismarkt nooit voldoen. Bovendien vormde de passage van een brug en een gracht op weg van de buitenhaven naar de Vismarkt de nodige bezwaren.
Inham en haventje
Maar waar lagen de vissersschepen dan wél? Eind 15e, begin 16e eeuw moeten we daarvoor naar de westzijde van de stad kijken, waar vroeger het Achterom via de Kuil in zee uitmondde. Die inham vormde een beschutte ligplaats, voldeed aan de noodzaak van vers water en was voor zeilschepen gemakkelijk te bereiken. Een en ander beschrijft Velius bij het jaar 1628. Toen werd er een palenscherm geheid ‘voor de visschers om haere Schuyten daer aan te komen, ook om haere korven daer aan te leggen’. Om ruimte te scheppen voor het overbrengen van de vis naar de Vismarkt en van daar de stad in of verder realiseerde het gemeentebestuur tweemaal een doorbraak in de bebouwing. In 1564 werd de Wijde Paardensteeg (zuidelijk deel Wijdesteeg) aangelegd, die liep van de Westerstraat (het West) naar de Vismarkt. In 1602 werden tussen de Westerstraat en de Kuil twee huizen afgebroken. Hier kwam een nieuwe straat, in het verlengde van de Wijde Paardensteeg (noordelijk deel Wijdesteeg). Deze straat kreeg de naam Visstraat omdat hier de vis uit de korven in de Kuil naar de afslagtafel op de Vismarkt werd gebracht. In de loop van de 17e eeuw verloor de Kuil, die in 1684 werd overwelfd, zijn functie als bewaar- en losplaats voor vis.

Vissersvlot
In 1658 werd, vermoedelijk iets ten zuiden van de inham van de Kuil, met palen een nieuw vissershaventje afgeschermd. Dit heeft vermoedelijk maar korte tijd dienst gedaan, want in 1662 werd een nieuw ‘Visschers-Vlot’ in gebruik genomen ‘tot groot gerijf van Visschers en andere burgers’. Dit vlot lag afgemeerd bij het nieuwe Visserseiland in de Westerhaven, later Grashaven genoemd. Op bijgaand schilderij van de maritieme schilder Matthias Withoos (1627-1703) is dit vlot afgebeeld met vissersboten, korven en op de voorgrond tal van visserijtoebehoren. Dit schilderij behoort tot de in 2005 uit het Westfries Museum gestolen kunstwerken.
Gilden
Al vanaf de Middeleeuwen waren alle beroepsgroepen in de stad georganiseerd in gilden. Zo waren ook de Hoornse vissers en viskopers lid van het St. Pietersgilde. Het waren vaak vrouwen die de vis kochten en uitventten. Rechten en plichten waren gedetailleerd vastgelegd, ook over de handel, die moest plaatsvinden op de Vismarkt onder toezicht van een keurmeester. Met het opheffen van de gilden in de Franse tijd verviel ook de plicht om via de Vismarkt te kopen en verkopen. De handel werd een kwestie van loven en bieden tussen aanvoerder en afnemer. Dit zal zich ongetwijfeld hebben afgespeeld rond de ligplaats van de vissersschepen, die om de hiervoor genoemde redenen niet de Vismarkt kan zijn geweest.
Met de economische neergang in de loop van de 18e eeuw daalde het inwonertal van Hoorn drastisch en daarmee ook de afzetmogelijkheden voor de vissers. Tussen de vijftien en twintig man, onder de wal vissend met open boten, hadden toen een ‘sober bestaan’ in het visserijbedrijf. De Zuiderzeevisserij kende in de tweede helft van de 19e eeuw ook in Hoorn een opleving. Maar met ten hoogste veertig ‘nummers’ (geregistreerde visssersschepen) bleef de bedrijfstak hier bescheiden in vergelijking met veel andere plaatsen.
Visafslag op het Hoofd
Door het dichtslibben en in onbruik raken van de Grashaven konden de grotere vissersschuiten, zoals botters, daar op den duur niet meer terecht. Die ligplaats werd geleidelijk verruild voor Veermanskade en Hoofd. Ook toen nog verkochten de vissers hun vangst ‘uit de hand’ rechtstreeks aan handelaren en venters. De eersten fungeerden soms ook als geldschieters, waarbij de visserman kans liep daarvan afhankelijk te worden. Om dergelijke misstanden tegen te gaan werden begin 20e eeuw in tal van Zuiderzeeplaatsen gemeentelijke visafslagen gesticht, in Hoorn in 1912. Maar het moge duidelijk zijn dat de Vismarkt toen al lange tijd geen rol meer speelde in de visverkoop.