Harpuis, Haarlemmer olie voor houten schepen

Een intensief gebruikt vissersschip ging vroeger vijftien á twintig jaar mee. Met goed onderhoud en regelmatig zeilen en luchten kan zo’n schip als varend monument een leeftijd bereiken van over de honderd jaar.
Vanwege de warme geelbruine tint van het hout wordt me nogal eens gevraagd wat ik op mijn schip smeer. Het antwoord – harpuis – doet bij menigeen de wenkbrauwen fronzen. Harpuis is een mengsel van lijnolie en hars. Een vettige substantie met een sterk conserverende werking doordat het diep in het hout trekt en het hout laat ademen. Rot en schimmel krijgen daardoor geen kans. Het is een van oudsher veelgebruikt smeermiddel van natuurlijke oorsprong en dus veilig voor het milieu.
Plakkerig
Maar er zijn ook nadelen aan het gebruik van harpuis. Het heeft een lange droogtijd, is in het begin plakkerig en de buitenste laag slijt er in de loop van het seizoen af. Bij goed drogend weer is het middel in enkele dagen voldoende ingetrokken. Na een flinke zeilpartij neemt de harpuis tijdelijk een grijze tint aan die een paar uur later weer verdwenen is. Onder langdurige invloed van de zon verpulvert de droge bovenlaag geleidelijk. Toch behoudt ook dan de harpuis onder de oppervlakte zijn conserverende werking.
Schrapen
Vuil en stof verstikken het hout. Daarom schrapen we in de wintermaanden het dunne laagje vuil en de verpulverde restanten van de verdroogde harpuis weg en smeren vervolgens een verse laag op het hout. Het is zaak om niet te diep te schrapen om de door het hout opgenomen harpuis niet weer weg te halen. En… als je te diep schraapt hou je steeds minder schip over.
Lijnolie en bruine teer
De dunnere rondhouten – vaarbomen, stutters, pikhaken – krijgen elk jaar een vers laagje lijnolie. Scheuren en kieren soppen we extra in, opdat de lijnolie zo diep mogelijk in het hout trekt. Nieuw hout moet gewaterd en goed droog zijn en vooraf worden behandeld met conserveermiddel.
Antifouling
Als het schip op de helling staat behandelen we romp en roer onder de waterlijn met een aangroeiwerende verf. Vroeger gebruikte men hiervoor koolteer, maar dat is uit het oogpunt van milieubescherming verboden. De keuze voor antifouling is een compromis, want het heeft ook een nadeel: roestvorming.

Na onze zomerzeiltochten op zout water was het onderwaterschip altijd volledig bedekt met zeepokken. Vaak al van flinke omvang en naar mijn idee nog een tijdje doorgroeiend in zoet water. Ook de doorstroomgaten in de bunkaren zaten vrijwel dicht. Met (koperhoudende) antifouling is dat verleden tijd. Het goedje tast echter wel snel bouten, spijkers en ijzerbeslag aan. Het ijzer is weliswaar verzinkt, maar de koppen van bouten en spijkers lopen bij het inslaan beschadigingen op. Bespeuren we daar roest bij, dan verwijderen we de lijm-met-zaagselprop waarmee het gat is afgedekt. Vervolgens de kop ontroesten, met Owatrol behandelen en opnieuw afdekken.
Kale plekken krijgen een kwastje primer voordat de antifouling er op gaat. Omdat de binnenzijde van de bun niet of nauwelijks aangroeit (te donker) wordt die opnieuw beschermd met teervervanger (Bottomcoat). De deken, de plecht en de laningen worden in de bruine of Stockholmer teer gezet, vaak vermengd met gekookte lijnolie en/of bruinoleum.
Witte zwaarden
Onze zwaarden zijn deels geschilderd in gebroken wit, dat het zonlicht weerkaatst en aldus kromtrekken tegengaat. Vaak wordt mij gevraagd of het wit schilderen van zwaarden vroeger wel gebruikelijk was. Het antwoord is ja, maar het kwam veel minder voor dan tegenwoordig, nu het bijna standaard is geworden. En dat is ook wel begrijpelijk, want de schepen liggen vandaag de dag veel meer voor de wal dan dat ze varen. In de volle zon krijgen de zwaarden het dan zwaar te verduren.
Mijn indruk is dat het wit schilderen van oudsher werd gedaan door een kleine groep staandwantvissers aan de Oostwal. Zij lagen overdag vaak lang aan de wal om het viswant te klaren, dus vandaar. In de loop der tijd gingen ook anderen over op het wit schilderen, maar vooral weer in Vollenhove, Elburg en Harderwijk.
Staalborstel
Het ijzerwerk, al dan niet verzinkt, krijgt jaarlijks een beurt met de staalborstel en een nieuwe lik teer. Klein ijzerbeslag gaat meestal tegelijk met het omringende hout in de harpuis of lijnolie. Dat kruipt dan goed tussen de raakvlakken en beschermt beide. Anders ontstaat al snel roest onder het beslag, de roest tast het hout aan en rotterij ligt op de loer.
Vet
‘Vet is de sterkste man aan boord’, zo hebben we geleerd, dus dat smeren we om bewegende delen soepel te laten lopen en glijden. Zoals op de klauw van de gaffel, het voorstag, de kluiverboombeugel etcetera. De blokken worden elke winter uit elkaar genomen en schoongemaakt, waarna de assen en schijven wat vet krijgen.